Grammaire néerlandaise

VII.Les pronoms personnels

 

Voir chapitre : Adverbes pronominaux.

    Sujets

             Compléments

non accentués

 accentués

non accentués

 accentués

IK

IK

ME

MIJ

JE

JIJ

JE

JOU

   U 1

U

 U

U

HIJ

HIJ

HEM

HEM

ZE

ZIJ

HAAR , ZE

 HAAR

HET

HET

HET

HET

WE

WIJ

ONS 

ONS

JULLIE 2

JULLIE

JULLIE

JULLIE

ZE

ZIJ

   ZE, HEN, HUN

HEN

1  (vous) s'adresse à des inconnus ou des supérieurs au singulier ou au pluriel

2  (vous) s'adresse au pluriel  à des personnes que l'on tutoierait individuellement

 A. Pronoms personnels sujets

                    Ik sprak met de directeur.

                   Je werkt veel.

                   wat doet Jan ? Hij leest een boek.

                   Wat doet Sonia ? Ze leest een boek.

                   Mijnheer, u moet nu betalen.

                   We spreken geen Spaans.

                   Komen jullie mee, kinderen ?

                   Onze vrienden ? Ze zijn al vertrokken.

  

B. Pronoms personnels compléments

                   Ja heeft me opgebeld.

                   Ik zal je helpen.

                   Waar is Jan ? Ik wil hem betalen.

                   Waar is Rita ? Ik wik wil ze (haar) betalen.

                   Jan heeft ons uitgenodigd.

                   Ik wil jullie niet storen.

                   Die arme mensen ! Waarom help je ze (hen) niet ?

                   Die arme kinderen ! Geef ze (hun) wat geld !

 

Remarques :

1° Lors d'une inversion, on emploie souvent IE au lieu de HIJ.

                   Waarom komt ie niet ?

 

2° au féminin singulier, le complément   ZE peut être remplacé par HAAR, lorsqu'il désigne une personne.

                   Rita ? Nee, ik ken ze (haar) niet.

Pour désigner une chose du genre féminin, ou un animal  femelle, on emploie toujours ZE.

                   De koe ? Ik, vind ze mooi !

 

3° Au pluriel, ZE peut être remplacé par HEN (C.O.D ou complément avec préposition) ou HUN (C.O.I.) lorsqu'il désigne des personnes.

                   

Onze vrienden ?  We hebben

Onze vrienden ? We zijn met

ze

hen

uitgenodigd

vertrokken

  

De kinderen ?  Ik zal

ze

hun

wat geld geven

 

4° Le pronom personnel  complément d'objet indirect précède le complément d'objet direct :

 

  Ik geef

  hem

  het boek

  Ik geef

  hem

  dat

 

  C.O.I.

  C.O.D

 

 

5° Par contre, le le pronom personnel complément d'objet direct précède le pronom personnel complément d'objet indirect

  Ik geef

  het

  hem

 

  C.O.D

  C.O.I.

 

 

6° Après une préposition, on ne peut pas employer de pronom personnel de la 3è personne, s'il désigne une chose (voir : chapitre adverbes pronominaux).

comparez :

                   Jan ? Ik speel graag met hem

                   De bal ? Ik speel ermee.

 

7° Dans certains cas, le pronom HET ne correspond à rien en français.

                   Ik heb het warm.  (= j'ai chaud.)

                   Ik heb het druk (= je suis très occupé)

  

C. Pronoms personnels réfléchis

Ik was

me

Je wast

je

U wast

u, zich

Hij, ze wast

zich

We wassen

ons

Jullie wassen

je

Ze wassen

zich

Attention :

A la troisième personne du pluriel, ne confondez pas le pronom réfléchi ZICH et le pronom réciproque ELKAAR :

                   Ze wassen zich .  ( ils se lavent)

                   Ze ontmoeten elkaar   (ils se rencontrent  = l'un l'autre)

 D. Le pronom ZELF

 Le pronom ZELF sert de renforcement. Il est identique à toutes les personnes, alors qu'en français il varie d'après la personne. moi-même, toi-même, lui-même, elle-même, etc.)

  Ik moet

 zelf

 betalen

  Je moet

  Hij moet

  Ze moet

  U moet

  We moeten

  Jullie moeten

  Ze moeten