Grammaire néerlandaise

X.Le verbe

Le conditionnel

 

A. Le conditionnel présent

ZOU(DEN) + infinitif

Wat zou je doen, als je een paar miljoentjes won ?

Als we geld hadden, zouden we een wagen kopen.

B. Le conditionnel passé

ZOU(DEN) + participe passé + HEBBEN/ZIJN

Had ik het geweten, dan zou ik dit niet gedaan hebben.

Hij zou toch niet gekomen zijn.

Remarque :

Le plus-que-parfait remplace souvent le conditionnel passé.

Had ik het geweten, dan was ik niet gekomen. (= si j'avais su, je ne serai pas venu)

Ceci est généralement le cas lorsqu'il y a un auxiliaire de mode (moeten, kunnen, mogen, willen) pour éviter des verbes trop longs.

Hij had die wagen moeten kopen. (= il aurait du acheter cette voiture)