A. Le conditionnel présent
Wat zou je doen, als je een paar miljoentjes won ? Als we geld hadden, zouden we een wagen kopen. B. Le conditionnel passé
Had ik het geweten, dan zou ik dit niet gedaan hebben. Hij zou toch niet gekomen zijn. Remarque : Le plus-que-parfait remplace souvent le conditionnel passé. Had ik het geweten, dan was ik niet gekomen. (= si j'avais su, je ne serai pas venu) Ceci est généralement le cas lorsqu'il y a un auxiliaire de mode (moeten, kunnen, mogen, willen) pour éviter des verbes trop longs. Hij had die wagen moeten kopen. (= il aurait du acheter cette voiture)
|